Kind- of bedrijfsgericht onderwijs?

Ron Verhoef

Jaarlijks brengt de onderwijsinspectie een onderzoek uit naar hoe het gesteld is met de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs. Deze zogenaamde 'Staat van het Onderwijs' gaat meestal onopgemerkt aan de pers voorbij, maar dit jaar was dat anders. De inspectie benoemt nu voor het eerst wat velen al dachten namelijk dat de kwaliteit van het onderwijs achteruitgaat. Daarbij wijst ze vooral naar de vele onderwijsvernieuwingen van de afgelopen jaren.

De inspectie heeft hier zeker een punt, want de afgelopen tijd hebben we inderdaad een wildgroei gezien aan allerlei onderwijsvisies. Vaak zijn die visies ontwikkeld door zelfbenoemde experts en niet zelden zijn die deskundigen ex-docenten die het voor de klas niet konden waarmaken, maar nu graag aan anderen vertellen hoe het moet.

De meeste van deze visies hebben een weinig wetenschapelijke basis. Ze berusten meer op een ideologie die het onderwijs ziet als een bedrijf en de leerling of het bedrijfsleven als de klant. Hoogste doel is natuurlijk om de klant tevreden te houden. En dus worden allerlei klantvriendelijke lesvormen bedacht en zijn leraren klassenmanagers of coaches geworden.

Natuurlijk is het goed om te kijken naar wat goed is voor de leerlingen en wat de leerlingen prettig vinden, maar uiteindelijk moet er ook geleerd worden. Juist jongeren zijn vaak nog slecht in staat een goede inschatting te maken van wat nodig is om hun leven zo te leven als ze zelf willen. Een jongere vragen naar wat hij wil, levert dus vaak vooral op dat hij het leuk wil hebben en dat het van nut moet zijn voor zijn toekomstig beroep. Bij dat laatste sluit het bedrijfsleven zich graag aan. Alles wat niet past bij het toekomstige beroep is ballast en zou dus overboord gegooid moeten worden. Zo was er bij het bedrijfsleven veel commentaar op de invoering van eisen voor taal en rekenen. Deze vakken zouden voor verdringing zorgen van waar het echt om gaat. Het opleiden van kant-en-klare werknemers.

Waar heeft dat toe geleid?

Toen ik in het onderwijs begon werd het PGO net ingevoerd. Levensecht leren, heette dat. Projecten uitvoeren die de praktijk in het bedrijfsleven zoveel mogelijk benaderen. De algemene vakken speelde daarin een zeer ondergeschikte rol. Het werkte niet. De bedrijven klaagden steen en been en dus verdween het PGO geruisloos weer van het toneel om plaats te maken voor CGO. Ik zal u de rest besparen, het is wellicht voldoende te melden dat ook het CGO een zachte dood is gestorven en zo ging het ook verder met nieuwe visies.

De inspectie merkt terecht op dat het probleem van al deze vernieuwingen is dat ze nooit goed geƫvalueerd worden. Zonder goed na te gaan waarom bepaalde methodes niet werken verdwijnen ze weer en wordt dezelfde fout dus steeds opnieuw gemaakt. Zo bezien lijkt onderwijskunde tegenwoordig meer op een geloof dan op een wetenschap.

Zo gaan bijna alle onderwijsvisies uit van de verschillende leerstijlen. Vaak baseren ze zich daarbij op de zogenaamde leerstijlen van Kolb. Ik zeg zogenaamde want Kolb was geen onderwijskundige en zijn stijlen gaan ook niet over leren. Hij onderzocht motivatie en koppelde die aan 'stijlen'. Onderwijskundigen maakten er vervolgens leerstijlen van. Probleem? Het heeft weinig te maken met de daadwerkelijke theorie van Kolb en er is ook bitter weinig wetenschappelijk bewijs voor het bestaan van verschillende leerstijlen. Sterker nog, we weten nog maar heel weinig van hoe mensen nu exact leren. We weten natuurlijk wel een aantal dingen die werken en dat zijn nu juist vaak de methodes van het oude onderwijs. Het maken van samenvattingen, herhaling en instructie.

Het is jammer dat de onderwijsinspectie geen oog heeft voor de kwalijke rol die het bedrijfsleven in deze speelt. Het wordt tijd dat we stoppen het onderwijs als een markt te zien waarin concurrentie om de leerling centraal staat. Laat leerlingen gaan naar de school in hun buurt en geef ze daar gedegen onderwijs, daar hebben ze echt het meeste aan.