John McCain en de Krijgersmentaliteit in de Amerikaanse buitenlandse politiek

i-006-167.jpg
De vrijlating uit Vietnamese krijgsgevangenschap van John McCain op 14 maart 1974. (Foto ZLV)

Justin Raimondo

In bepaalde anti-oorlogskringen werd verlekkerd uitgekeken naar de dood van John McCain, maar ik had daar geen deel aan. Toen Twitter een account blokkeerde vanwege een smakeloos, op aandacht belust vertoon van minachting voor een stervend mens, wekte dat een storm van protest. Het account werd heropend, maar ik had niet mee geprotesteerd. Voor deze ene keer was ik het eens met '@jack' - een toevallige samenloop van omstandigheden die zich vast niet nog eens voor zal doen; maar een beetje respect voor de stervenden heeft nog nooit iemand kwaad gedaan.

Kanker is niet iets om bij te gaan staan juichen, wie het slachtoffer ook is. Ook president Trump was weer flink over de schreef gegaan, maar we wisten al langer dat hij meer gemeen heeft met zulke linkse vijanden dan beide partijen lief is. Uiteindelijk vervulde hij zijn plicht als staatshoofd - met minimale betrokkenheid.

McCain was de volmaakte vertegenwoordiger van de opkomende heersende klasse, zowel privé als in het openbaar. Als zoon van een admiraal, geboren in de Panamakanaal-zone, moest hij haast wel worden wat hij uiteindelijk geworden is: het schoolvoorbeeld van een pretoriaan (lijfwacht van Romijnse keizers, nvdr), de belichaming van de naoorlogse Amerikaanse heerschappij. Zolang als de Koude Oorlog duurde, diende hij de Koude Oorlog en verdedigde hij de Koude Oorlogs-hegemonie. 'Boots on the ground' (grondtroepen sturen, nvdr), was in zijn mond een gevleugelde uitspraak: het stond voor een beleid dat volgens hem hét antwoord was op elk denkbaar buitenlands beleidsvraagstuk.

Vanaf de oprichting van Antiwar.com, in de aanloop van de Kosovo-oorlog, tot de dag van vandaag stond McCain aan de andere kant van de barricade. Na zijn vrijspraak in het corruptieschandaal rondom de 'Keating Five' (vijf senatoren, waaronder McCain, werden ervan beschuldigd geldschieter verkiezingscampagne te willen ontzien, nvdr) kwam hij, in 1999, prominent in beeld als de enige dwarsligger in een overwegend (quasi-)isolationistische, tegen de oorlog gekante Republikeinse partij. Zijn standpunt, Boots on the ground, vond een meer dan enthousiast gehoor bij de media aan de Clinton-kant van het politieke spectrum en maakte hem een vaste gast bij zo'n beetje ieder praatprogramma op televisie.

Eerder was McCain terughoudend geweest met zijn steun aan buitenlands ingrijpen door de VS. Hij was bijvoorbeeld tegen Reagans troepenopbouw in Libanon. Het keerpunt was voor hem de burgeroorlog in Bosnië, toen Amerika 20.000 soldaten naar Midden-Europa stuurde als waarborg voor een vrede die helemaal niet bestond.

McCain, die in feite een ouderwetse liberaal was, zocht aansluiting bij de nieuwe globalistische orde, net als veel andere liberalen die zich op humanitaire gronden uitspraken vóór militaire interventies. In een toespraak voor de senaat ontpopte McCain zich tot Republikeins voorvechter van Clintons militair internationalisme:
"Onze belangen en waarden komen hier duidelijk samen. Het is volgens mij zonneklaar dat Milosevic' onmenselijkheid geen grenzen kent en dat het bloedvergieten zal doorgaan totdat zelfs de meest overtuigde tegenstander van Amerikaanse betrokkenheid in het conflict zijn standpunt zal hebben verlaten."

Sindsdien is McCain zijn rol als de meest prominente Republikeinse voorstander van wereldwijde interventie trouw gebleven, hoe ver weg en hoe gering het verband met Amerikaanse belangen ook was. In de strijd om de presidentskandidatuur tegen George W. Bush resulteerde dat in een luidruchtig pleidooi voor wat hij betitelde als "optreden tegen schurkenstaten" (rogue state rollback), als weerwoord tegen het gematigde buitenlandbeleid van Bush en diens campagneleiders.

Na de aanslag op de Twin Towers stond McCain in de voorhoede van Amerika's overtrokken reactie, en de aanloop naar de Irak-oorlog leidde als vanzelf tot een pact met de neoconservatieven. Uiteindelijk, vele jaren nadat zijn karakteristieke beleidsopvattingen op niets waren uitgelopen, moest McCain toegeven dat de Irak-oorlog een "vergissing" was geweest. Maar dan nog bleef zijn visie op de oorlog dubbelzinnig: als het Amerikaanse volk wat standvastiger geweest was, zo liet hij doorschemeren, hadden we kunnen winnen. Die opvatting lag helemaal in het verlengde van zijn overtuiging dat we de Vietnamoorlog hadden kunnen winnen - sterker nog, dat we die feitelijk gewonnen hadden - als het Amerikaanse volk de overwinning niet te grabbel had gegooid door onze politici onder druk te zetten.

In de Obama-tijd was McCain een van de weinige Republikeinse voorstanders van Amerikaanse interventies in Libië en Syrië. Met zijn krijgslustige boodschap was hij niet uit de media weg te slaan, net zo min als zijn handlanger, senator Lindsey Graham, die hem naar de kroon lijkt te steken in de strijd om de titel 'grootste oorlogsprofeet'. Graham is onveranderlijk vóór oorlog, maar komt nogal eens karikaturaal over: McCain gold als de serieuzere van de twee. Wellicht zal Tom Cotton in de senaat McCain opvolgen als de meest ongebreidelde interventionist - zij het dat hij, wil hij diens niveau bereiken, er nog wel een schepje bovenop zal moeten doen.

Op het eerste gezicht belichaamde McCain wat Walter Russell Meade, een van Amerika's intelligentste denkers op het gebied van buitenlands beleid, de "geest van Andrew Jackson" noemt. Meade doelde op een tendens die niet weg te denken is uit de Amerikaanse buitenlandse politiek:

Waar ik het over heb laat zich illustreren aan de hand van een voorval uit de Amerikaanse geschiedenis. In 1818 vocht Andrew Jackson als generaal in een oorlog tegen de Creek-indianen in de staat Georgia. Florida was destijds nog in handen van de Spanjaarden en de indianen, die conflicten uitlokten tegen Amerikaanse troepen in Georgia, werden vanuit Florida bewapend door een tweetal Engelse wapenhandelaars. Onder leiding van Jackson trok het Amerikaanse leger de grens over, het Spaanse grondgebied in, zonder enige toestemming of VN-resolutie of wat dan ook. Hij viel binnen, arresteerde de twee Britten, bracht hen naar de VS, daagde hen voor een militair tribunaal en liet hen ophangen. Europa stond op haar achterste benen, men riep, "Deze mensen hebben geen ontzag voor het internationaal recht!" Terwijl Jackson door zijn optreden in de VS zo populair was dat zijn presidentsverkiezing praktisch onvermijdelijk was. [De moraal van het verhaal:] Stoor je niet aan buitenlanders, tenzij ze jou storen. En vallen ze je aan, doe dan alles wat er in je macht ligt.

Zo iets, zou je denken, was koren op de molen van McCain - maar meer nog op die van president Trump, die er zijn hand niet voor om zou draaien om een grens over te steken en die gemene Britten met een touw om hun nek naar de dichtstbijzijnde boom te sleuren. En dat brengt ons op een belangrijk punt. McCain mag dan, om met de historische voorbeelden van Meade te spreken, begonnen zijn in de geest van Andrew Jackson, maar weldra voer hij onder een andere vlag: die van Woodrow Wilson, de meest interventionistische, antilibertarische president die Amerika ooit gehad heeft.

Wat McCain behield van het model-Jackson is de spierballentaal en het onverschrokken unilaterisme, maar het 'Stoor je niet aan buitenlanders'-aspect van Jacksons boodschap ging geheel verloren, om plaats te maken voor een grenzenloze bemoeizucht. Het vooruitzicht van een oorlog waarin de VS betrokken konden raken hoefde maar even de kop op te steken, of daar had je McCain en zijn media-gevolg, luidkeels roepend om Boots on the ground. Hij was bijzonder geporteerd van de Islamistische opstand tegen de Syrische despoot Bashar al-Assad: zozeer dat hij persoonlijk afreisde naar Syrië om zich letterlijk achter de opstandelingen - die behoorden tot de meest ongure types op aarde - te scharen. Of het nou Georgië, Oekraïne of Timboektoe betrof, je kon er donder op zeggen dat McCain van zich liet horen, altijd met de boodschap dat Amerika op elk continent vertegenwoordigd moest zijn.

McCains hartstochtelijke afschuw voor de huidige president was zeker niet alleen ideologisch gemotiveerd, maar zijn ongezouten kritiek - die hij in gelijke mate terugkreeg - richtte zich voornamelijk op de schijnbaar vredelievende opstelling van Trump en diens trawanten. Trumps notoire aanval op George W. Bush en de Irak-oorlog in het Republikeinse kandidaatsdebat in South Carolina was meer dan genoeg om hem in McCains vijandenboekje te doen belanden, en met het verloop van de campagne werd de kloof alleen maar groter. Het was onvermijdelijk dat deze twee alpha-mannetjes, met hun uitgesproken meningen en overgrote ego's, niet alleen zouden botsen maar uiteindelijk zouden komen te staan voor twee tegengestelde bewegingen in de Amerikaanse politiek.

Nu interventionisme, onder de kiezers althans, in zo'n kwaad daglicht staat is het niet waarschijnlijk dat er op korte termijn een politicus van het zuiver militaristische McCain-stempel van zich zal doen horen. De doorgetrumpte Republikeinse partij is dezer dagen geen goede nestplaats voor haviken. McCain staat voor het verleden: de Koude Oorlog, de veiligheidsmaatregelen die daaruit voortkwamen en de hoogmoed waarmee onze beleidsmakers en hun paladijnen sinds de val van de Berlijnse muur behept zijn. Het opkomende antiglobalisme in binnen- en buitenland ten spijt maakte McCain zich, tot het bittere einde, sterk voor de NAVO, voor de Amerikaanse militaire aanwezigheid in Europa en elders en voor de zogenaamde liberale wereldorde met de VS aan het hoofd.

Als geen ander staat president Trump symbool voor het antiglobalisme waartegen McCain in het geweer kwam: zij waren elkaars tegenpolen. McCain was Trumps gelijke als het op holle retoriek aankwam, maar toch bekeek de politieke klasse hen niet op dezelfde manier. McCains theatrale optreden kon rekenen op een welwillende ontvangst van zijn fans in de media, en zijn verdediging van de status-quo gaf hem de status van rebel. Trumps minstens zo explosieve optreden lokt de tegenovergestelde reactie uit. Het verschil ligt er in dat de journalistiek op McCains hand was en zijn krijgslustige opstelling mediageniek vond. Trump, de echte rebel, wiens isolationistische buitenlandse politiek afgekeurd werd door alle zelfbenoemde experts, voldeed niet aan hun eisen en verwachtingen.

McCain behoorde tot een Republikeinse partij die niet meer bestaat. Een opiniepeiling van kort voor zijn overlijden laat zien dat hij bemind wordt door Democraten en geminacht door Republikeinen. Ten dele heeft dit te maken met een wisseling van de wacht ten aanzien van het buitenlands beleid. McCains felle interventionisme ligt veel dichter bij het Rusland-vijandige, NAVO-vriendelijke en Eurocentrische expansionisme van de Democraten dan de steeds sterkere 'bemoei je met je eigen zaken'-houding van de standaard-Republikeinse kiezer.

Dit speelt al langer dan vandaag: in het 'kleine overheid'-denken van de Republikeinen is geen plaats voor het uitgeven van miljarden aan een voortdurende staat van paraatheid. De 'War on terrorism' van George W. Bush en zijn adviseurs was niet meer dan een tijdelijke onderbreking in de normale gang van zaken: sinds het einde van de Koude Oorlog trekken conservatieve politici stelselmatig richting het isolationisme van Trump. Dat Trump de partij daadwerkelijk in deze richting heeft weten te leiden, zonder daarbij aangemerkt te worden als slappe vredesduif, is te danken aan de stevige portie Jackson-achtige krijgslust in zijn publieke uitlatingen. Ga maar na: vlak voordat hij Kim Jong-un een vredesvorst noemde, dreigde hij Noord-Korea nog van de wereldkaart af te bombarderen.

Sterker dan enig Republikeins politicus van na Theodore Roosevelt belichaamde McCain de krijgslust die altijd al deel is geweest van Amerika's buitenlandse politiek en die nog steeds stevig verankerd is in het denken van de Amerikaanse politieke klasse. Trumps overwinning op McCain bestaat er uit, dat hij zich diens krijgshaftigheid heeft eigengemaakt maar tegelijkertijd de krijgsbijl begraven heeft.

Het is niet waarschijnlijk dat McCains rol als Amerika's meest vooraanstaande oorlogsprofeet binnen afzienbare tijd zal worden overgenomen door een politicus van vergelijkbaar statuur. Dat komt eenvoudigweg doordat dit soort demagogie uit de mode is geraakt - behalve in praatprogramma's op televisie, waar de oorlogsgoden nog op hun troon zetelen. Lindsey Graham staat er de komende tijd alleen voor met zijn oorlogsverklaringen aan het Midden- en Verre Oosten, een eenzame laptop-artillerist die het zonder zijn schildknaap moet doen. Aan de kiezer is zijn oorlogspraat niet besteed, of die nou humanitair of anderszins gemotiveerd is. Zij weten immers dat het niet de kinderen van degenen die het hardst om oorlog roepen zijn die op het slagveld zullen sterven.

In de media overheerst de gedachte dat we, na McCains verscheiden, zo'n man niet gauw meer zullen zien. De enige gepaste reactie is: nee, gelukkig niet.

Bron: origineel gepost op 27-8-2018 op anti-war.com, vertaling Christiaan Caspers.