'Afrika in opkomst' is alweer achterhaald

Nieuwe tekenen van verzet

i-009-019.jpg
Strijdbare mijnwerkers in Johannesburg op 26 augustus jl. Zij vragen aandacht voor een zerotolerance beleid voor seksuele intimidatie op het werk. De vakbondsorganisatie in Zuid-Afrika is strijdbaar, op alle fronten. (Foto: IndustriALL)

Patrick Bond

Enkele jaren geleden - precies op het moment dat het bruto binnenlands product (bbp) van Afrika zijn snelle toename van de periode 2002-11 afsloot - kreeg een diepgewortelde mythe vat op de elitaire kringen in economie en politiek, in de vorm van de slogan 'Afrika in opkomst'. En die mythe houdt stand. Jens Weidmann, de president van de Deutsche Bundesbank, beweerde in juni 2017 op een conferentie in Berlijn dat "Afrika klaarstaat om te profiteren van een open wereldeconomie. Zijn economische vooruitzichten zijn positief."

De conferentie was georganiseerd door de Duitse minister van Financiën Wolfgang Schäuble om zijn G20 Compact with Africa te promoten, waarvan "het voornaamste doel is het risiconiveau voor private investeringen te verlagen" (maar in de aanloop naar de Duitse verkiezingen waren hij en Angela Merkel er duidelijk ook in geïnteresseerd om de indruk te wekken dat deze strategie de Afrikaanse vluchtelingencrisis voor Europa zou verminderen).

In werkelijkheid was het na de piek van de grondstoffen-supercyclus [ook bekend als de 2000s commodities boom] in 2011 en de erop volgende prijsval gewoon onlogisch om te verkondigen dat Afrika floreerde in "een open wereldeconomie", gelet op het feit dat zoveel economieën op dat continent afhankelijk zijn van delfstoffen- en olievoorraden, waarvan de winning gedomineerd wordt door transnationale ondernemingen en waarvan de prijzen sinds 2002 in een achtbaan hebben gezeten. Een kortstondig herstel van de grondstoffenprijzen in 2016 en de aanhoudende daling in de waarde van de meeste Afrikaanse valuta's hebben geenszins de weg geëffend voor een hernieuwde concurrentiekracht, ondernemersvertrouwen of investeringen door transnationale ondernemingen.

Integendeel, ze vormden de katalysator voor een nieuwe ronde van begrotingscrises, extreme tekorten op de lopende rekening van de betalingsbalans, staatsschuldproblemen en protesten vanuit de bevolking. En aan de horizon gloort geen hoop op een beslissende ommekeer, ondanks de hype rondom het Chinese infrastructurele megaproject One Belt, One Road, dat enig herstel van de vraag naar grondstoffen voor de bouwsector moet gaan opleveren. (...)

Zelfs al vóór de grondstoffenpiek van 2011 en de crash van 2015 had de neoliberale, op export gerichte strategie enorme schade toegebracht aan de menselijke ontwikkeling, de vrouwenrechten en het milieu. Ook al zijn de cijfers in verband met armoede, sterfte en ziekte, en onderwijs enigszins verbeterd - vooral sinds het schuldverlichtingspakket van de westerse G7 in 2005 de mogelijkheid bood om de verplichte eigen bijdrage die voordien het gebruik van de publieke basisvoorzieningen afremde, geleidelijk af te schaffen - dat geldt niet voor de alledaagse levensomstandigheden in Afrika, zeker na het begin van de mondiale recessie in 2008.

Van 1998 tot dan waren de niveaus van het bbp per hoofd van de bevolking weliswaar snel gestegen, maar zonder dat de armen daar veel van profiteerden. In 2013 beweerde de chef-econoom van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank Mthuli Ncube - geheel ten onrechte - dat "een op de drie Afrikanen tot de middenklasse behoort." In 2017 herhaalde de bank dat "een van de belangrijkste drijvende krachten achter de sterke stijging van de consumptieve vraag in Afrika de groeiende bevolking (momenteel 1 miljard) en de uitdijende middenklasse (geschat op 350 miljoen) van het continent is." Ncube had 'de middenklasse' gedefinieerd als degenen die ergens tussen 2 en 20 dollar per dag besteden, met 20 procent in het bereik van 2 tot 4 dollar en 13 procent tussen 4 en 20 dollar. Beide categorieën betekenen echter een armzalig inkomen in de meeste Afrikaanse steden, die door hun prijsniveaus tot de duurste van de wereld horen. De gegevens van Ncube zelf laten verder zien dat het aandeel van de mensen die per dag meer dan 20 dollar besteden, minder dan 5 procent van de bevolking bedroeg en daalde. [Een simpele rekensom leert dat dus meer dan 60 procent van de Afrikanen minder dan 2 dollar per dag besteedt! L.W.]

De belangrijkste reden voor het verschil tussen het officiële gepraat over 'Afrika in opkomst' en de diepe armoede van de meerderheid van de bevolking op dat continent is regelrechte roof: [onder andere] de illegale financiële uitstroom naast de legale in de vorm van winsten die teruggehaald worden naar de hoofdkantoren van de transnationale ondernemingen. De grootste uitbuiting via directe buitenlandse investeringen (DBI) heeft vaak te maken met de zoektocht naar grondstoffen. Na de grondstoffencrash daalde tussen 2008 en 2016 de jaarlijkse DBI-instroom in Afrika met 15 procent. Ondanks deze achteruitgang voerden de bedrijven die de grondstoffen winnen, wanhopig de al bestaande druk op de bevolking en het milieu nog verder op door - afhankelijk van de specifieke lokale bedrijvigheid - toenemend wangedrag, aantasting van het milieu en uitbuiting van de arbeiders. (...)

Vooral door deze verslechterende sociaaleconomische omstandigheden hebben Afrikaanse activisten en de groepen die buiten de inspraakorganen van de burgerlijke maatschappij om hun frustratie willen uiten, over het gehele continent in toenemende mate geprotesteerd en verzet gepleegd. Er zijn allerlei manieren om deze macht te meten, zoals via statistieken van de politie, verslagen van journalisten en rapporten van bedrijfsleiders. Volgens wetenschappelijk onderzoek van de universiteiten van Sussex en Texas is het aantal protestacties in 2010-11 dramatisch gestegen en in veel Afrikaanse steden daarna op buitengewoon hoge niveaus gebleven. (...)

Ook de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, de Wereldbank en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling houden de protesten bij, en wel met gegevens gebaseerd op berichten van Reuters en Agence France Press. In 2017 constateerden ze dat hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden steeds de belangrijkste motieven waren voor de protesten van de afgelopen jaren. Een groot gedeelte van de onrust in Afrika vóór de plotselinge toename in 2011 vond plaats in de buurt van locaties die rijk zijn aan delfstoffen. Tot de daaropvolgende sociaaleconomische protestacties hoorde ook de bekende Tunesische revolte van 2011, die op gang werd gebracht door de zelfverbranding van Mohammed Bouazizi. Zowel in Tunesië als in Egypte was de uitbraak van revolutionaire energie zo intens omdat daar ook de onafhankelijke arbeidersbeweging in opkomst was. Ondanks de enorme verschillen tussen en binnen de Afrikaanse vakbonden is het continent rijp voor een hernieuwde focus op de klassenstrijd.

Juist nu de omstandigheden almaar verder verslechteren, heeft het World Economic Forum in zijn Global Competitiveness Report - een jaarlijks overzicht van 14.000 bedrijfsleiders in 138 landen - de Afrikaanse arbeiders uitgeroepen tot de minst coöperatieve op aarde. In 2016 stonden de arbeiders van Zuid-Afrika (die sinds 2012 elk jaar als de meest militante ter wereld te boek staan), Tsjaad, Tunesië, Liberia, Mozambique, Marokko, Lesotho, Ethiopië, Tanzania, Algerije en Burundi in de top-25 van het meest opstandige proletariaat. (De meest coöperatieve arbeiders vinden we in Noorwegen, Zwitserland, Singapore, Denemarken en Zweden.)

Met een bbp-groei die terugloopt tot net 1,4 procent in 2016, grondstoffenprijzen die laag blijven, en met dalende investeringsniveaus van transnationale bedrijven die wanhopig proberen het continent verder uit te buiten, zouden de huidige tegenstellingen in Afrika zomaar tot meer sociaalpolitieke explosies kunnen leiden. Het idee van een soort 'dubbele beweging' van Polanyi - maatschappelijk verzet tegen de invoering van het marktmechanisme - is lang van toepassing geweest op Afrika. De bezuinigingsmaatregelen vanuit het Internationaal Monetair Fonds en de daaropvolgende rellen hebben zich in de jaren 1980 over het continent verspreid en hebben begin jaren 1990 in zekere mate de aanzet gegeven tot democratiseringsbewegingen, maar zijn er met name niet in geslaagd duurzame liberale politieke regimes te installeren. Terwijl de buit van de booming grondstoffenmarkten zich opstapelden bij elites die zich niet hoeven te verantwoorden, begon in 2011 een nieuwe heftige protestgolf, die in Noord-Afrika werd uitgelokt door steeds urgentere economische grieven.

Een oud probleem duikt dan echter weer op. Frantz Fanon klaagde in Toward the African Revolution (1967) dat "hoe meer ik me verdiep in de culturen en de politieke kringen, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat het grote gevaar dat Afrika bedreigt, het ontbreken is van een ideologie." In een toespraak getiteld The Weapon of Theory (1966) stemde Amilcar Cabral daarmee in: "Het ideologisch tekort binnen de nationale bevrijdingsbewegingen, om niet te zeggen het totale gebrek aan ideologie - hetgeen een onbekendheid weerspiegelt van de historische realiteit die deze bewegingen zeggen te willen veranderen - vormt een van de grootste zwakheden in onze strijd tegen het imperialisme, zo niet de allergrootste."

Samir Amin en andere radicale politiek economen hebben sinds de jaren 1960 gepleit voor een ideologie en een economische strategie van 'ontkoppeling'. Tegenwoordig zouden we zo'n aanpak kunnen omschrijven als 'globalisering van de mensen en de-globalisering van het kapitaal', een leus die de gezondste kortetermijnstrategie weergeeft voor wat een wereld zonder DBI zou kunnen worden. Zeker in een tijd waarin de groei van de handel (met name per schip), de DBI en de financiële en hulpstromen van Noord naar Zuid stagneert of daalt. Het wordt hoog tijd dat deze redenering, die onder de neoliberale dominantie lange tijd afgewezen is, afgestoft en aan het werk gezet wordt om de Afrikanen te helpen in verzet te blijven komen tegen de hersenschim van 'Afrika in opkomst'.

Zij die deze lijn van redeneren bestrijden, moeten de overduidelijke nutteloosheid van Afrika's exportgeleide economische fantasieën onder ogen zien, of die nu gerealiseerd zouden moeten worden via de economieën van het Westen of via die van de BRICS - waarvan er overigens drie (Zuid-Afrika, Brazilië en Rusland) in 2016-17 een negatieve groei hebben laten zien. Als een laatste oproep tot een radicaal opnieuw doordenken van de Afrikaanse politieke economie is er de politiek-ecologische noodzaak om de aan fossiele brandstof verslaafde sectoren van de economie te herstructureren, zeker nu de wereld op weg moet naar koolstofvrije systemen.

Voor de Afrikanen die zich verzetten tegen onrechtvaardigheid, is de grootste uitdaging dan ook het radicaal herzien van het 'Afrika in opkomst'-project, en wel op een zodanige wijze dat ze een solidariteit kunnen opbouwen met de onderdrukte volkeren in de rest van de wereld. Terwijl de afloop van de grondstoffen-supercyclus inmiddels de noodzaak tot verandering aantoont, is in elk geval duidelijk dat de Afrikanen de strijd niet zullen opgeven.

Bron: Monthly Review september 2017, pag. 24-42
https://monthlyreview.org/2017/09/01/africa-rising-in-retreat/
Vertaling: Louis Wilms.