Is de arbeidersklasse nog het subject van de socialistische beweging? (deel 1)

Zie ook Deel 2: II. Het opnieuw opbouwen van het subject van de arbeidersklasse: van de 'klasse op zich' naar de 'klasse voor zich' en III. Het opnieuw opbouwen van de arbeidersklasse en de socialistische beweging

Een onderzoek naar de relatie tussen de westerse arbeidersklasse en de socialistische beweging

Jiang Hui

Samenvatting: Is in het huidig tijdsgewricht de arbeidersklasse in de westerse samenleving nog de belangrijkste drijvende kracht achter de sociale transformatie, m.a.w. is ze nog het subject van de socialistische beweging? Aan de ene kant is in de westerse samenleving het idee van "de crisis van het subject van de arbeidersklasse" ideologisch gemeengoed geworden, terwijl aan de andere kant de ontwikkeling van de kapitalistische crisis het conflict en de strijd tussen de klassen heeft verscherpt en verhevigd. Onder deze sociale omstandigheden is het opnieuw opbouwen van de subjectiviteit van de arbeidersklasse de cruciale historische opdracht geworden voor de westerse socialisten op het keerpunt van de geschiedenis. De eerste vereiste voor het herstel van de subjectiviteit van de arbeidersklasse is het opnieuw vormen en opbouwen van het klassenbewustzijn van de arbeidersklasse, want alleen zo kan de arbeidersklasse veranderen van een 'klasse op zich' in een 'klasse voor zich'. Tegen de achtergrond van de globalisering zijn de vorming en de eenheid van de mondiale arbeidersklasse het noodzakelijk fundament en de noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de socialistische beweging.

Over de auteur: Jiang Hui (1969) is onderzoeker aan de Chinese Academie voor Sociale Wetenschappen in Beijing

Volgens het marxisme is de arbeidersklasse (het proletariaat) het leidende subject van de socialistische beweging. Bepaald door de objectieve historische situatie kan de historische subjectiviteit van de arbeidersklasse niet vervangen worden door die van enige andere klasse of groep. Maar, met de ontwikkeling en de verandering van het kapitalisme in de huidige westerse samenleving, wordt niet alleen de historische positie van de arbeidersklasse ter discussie gesteld en uitgedaagd, zelfs het bestaan van de arbeidersklasse wordt in twijfel getrokken en ontkend. Dit is de zogenoemde 'crisis van de subjectiviteit van de arbeidersklasse'. Bestaat de arbeidersklasse eigenlijk nog wel in de westerse samenleving met zijn snelle economische globalisering? Als die arbeidersklasse niet meer bestaat, welke kracht is dan het subject dat de sociale transformatie en de socialistische beweging voortdrijft? Als ze wel nog bestaat, wat voor een soort arbeidersklasse is ze dan? Is ze slechts een passieve onderklasse, of is ze de klasse die de belangrijke historische missie op zich neemt? Als die historische missie nog levend is, hoe moet de westerse arbeidersklasse dan haar 'subjectiviteitscrisis' overwinnen en in het nieuwe tijdperk en onder nieuwe sociale omstandigheden de historische rol van het socialistisch subject weer op zich nemen?

I. Het probleem van 'de subjectiviteitscrisis van de arbeidersklasse'

In de westerse landen zijn standpunten en theorieën over 'de subjectiviteitscrisis van de arbeidersklasse' niets nieuws. Ze ontstonden al in de jaren 1960 en namen daarna verschillende vormen aan. Er bestaan twee representatieve zienswijzen: de eerste is dat met de ontwikkeling van de samenleving en de veranderingen van de sociale en klassenstructuur in het Westen de arbeidersklasse in de loop van de tijd geleidelijk niet-revolutionair is geworden en is opgenomen in het sociale systeem en de instituties van het kapitalisme. Zij veranderde van het revolutionaire subject dat het kapitalisme transformeert, een nieuwe wereld opbouwt en de historische missie op zich neemt om de gehele mensheid te bevrijden, in een gewone sociale groep die zich identificeert met en opgaat in het bestaande systeem met zijn instituties, uitsluitend haar eigen belangen blijft najagen en elk klassenbewustzijn en historisch initiatief mist. De tweede zienswijze is dat de historische positie, missie en subjectiviteit van de arbeidersklasse nooit bestaan hebben. Dat waren de subjectieve illusies en veronderstellingen van Marx en andere klassieke socialistische theoretici, 'gecreëerd' voor hun eigen theoretisch doel en 'met opzet toebedeeld' aan de arbeidersklasse. Zij geloofden dat de ontwikkeling van de geschiedenis en van de praktijk hun marxistische theorie van het historisch subject van de arbeidersklasse (het proletariaat) had bewezen. In wezen is de eerste zienswijze gebaseerd op de stelling dat het marxisme 'achterhaald' is, terwijl de tweede uitgaat van de stelling dat het marxisme 'onjuist' is. Meer bepaald zijn er in het Westen de volgende drie typische visies op 'de subjectiviteitscrisis van de arbeidersklasse'.

1. Het verdwijnen van de arbeidersklasse

In deze visie is het uitgangspunt dat de arbeidersklasse gevormd wordt door de traditionele handarbeiders. Met de ontwikkeling van het kapitalisme en de veranderingen in de industriële en klassenstructuur neemt het aantal traditionele arbeiders af. De andere werkenden worden geclassificeerd als 'middenklasse', 'Nieuwe Klasse', 'nieuwe kleine burgerij' of 'witte boorden' en maken dus geen deel uit van de arbeidersklasse. Volgens deze redenering is de arbeidersklasse vanzelf 'verdwenen'. Anderen beweren dat 'de arbeidersklasse geen stappen vooruit meer zet'. Zo werd vanaf het midden van de jaren 1960 bijvoorbeeld gesteld dat "de arbeidersklasse kleiner werd", "de arbeidersklasse afstierf" en "afscheid genomen werd van de arbeidersklasse". Gemeenschappelijk in deze verschillende uitdrukkingen van verschillende mensen op verschillende tijdstippen is dat wat eens een zeer radicale en revolutionaire arbeidersklasse was, een enorme macht die als gehele klasse onder leiding van haar politieke partij gevormd was om de bourgeoisie uit te dagen en te bestrijden, nu verdwenen is. Sommige westerse wetenschappers beweren dat de arbeidersklasse geen 'klasse' in de strikte zin meer is en omgevormd is tot een gewone "groep werkenden" of "laag van werknemers". En mocht de arbeidersklasse wel nog bestaan, dan heeft die volgens hen tenminste de politieke en sociale functies verloren van het subject van de socialistische revolutie, met, in de visie van Marx, de last van de historische missie om de geschiedenis vooruit te drijven.

De visie van het verdwijnen van de arbeidersklasse overheerste in het Westen van de late jaren 1970 tot het einde van de jaren 1980, met Gorz's Farewell to the Working Class (1980) als het meest representatieve van deze ideologie. André Gorz meende dat de recente veranderingen van het kapitalisme de traditionele sociale revolutie onmogelijk hadden gemaakt en dat de marxistische bewering dat het proletariaat het subject was van de socialistische revolutie niet meer overeenkwam met de realiteit van de ontwikkelde kapitalistische samenleving van na de Tweede Wereldoorlog. Volgens hem was het standpunt van Marx in de 19e eeuw over de revolutionaire en transformerende rol van de arbeidersklasse inmiddels achterhaald. Het rijpen van het kapitalisme had de rol van de arbeidersklasse in de hedendaagse kapitalistische maatschappij zozeer beperkt en gereduceerd, dat die het kapitalistisch systeem niet meer omver zou werpen. Hij beweerde dat de arbeidersklasse, ontsproten aan de kapitalistische ontwikkeling, uiteindelijk "deze productiewijze niet onder haar controle kon brengen, omdat haar belangen zich zo ontwikkeld hadden dat ze niet meer gediend werden door het socialistische doel." "De crisis van het socialisme is op de eerste plaats de crisis van het proletariaat" en "de traditionele arbeidersklasse is niet langer een bevoorrechte minderheid. De ontwikkeling van het kapitalisme heeft deze moderne arbeidersklasse voortgebracht. In het algemeen is zij niet in staat de productiemiddelen te beheren en haar directe belang komt niet overeen met de rationaliteit van het socialisme."

De 'postmarxisten' Ernesto Laclau en Chantal Mouffe wezen de marxistische theorie die de arbeidersklasse als het subject beschouwde, af door te beweren dat het marxisme was afgeleid van het 'economisch determinisme' en het 'essentialisme', volgens welke de ontwikkeling van de kapitalistische productiewijze noodzakelijkerwijs zou resulteren in een homogene arbeidersklasse. Volgens hen maakte het marxisme een fout door de politieke kwesties van het socialisme te combineren met de belangen van de arbeidersklasse en uit te gaan van de eenheid van de arbeidersklasse en "het voorrecht van de revolutionaire agens" als een gezamenlijke kracht. In Hegemony and Socialist Strategy (1985) schreven ze: "Hier is de keuze helder: Óf men heeft een theorie van de geschiedenis waarin deze tegenstrijdige pluraliteit zal worden opgeheven en een volledig eengemaakte arbeidersklasse voor zichzelf transparant zal worden op het moment van het proletarisch 'duizendjarig rijk' - in welk geval haar "objectieve belangen" vanaf het allereerste begin kunnen worden bepaald; óf men neemt afstand van deze theorie en daarmee van elke basis voor bevoorrechte posities van bepaalde subjecten boven andere bij het bepalen van de 'objectieve' belangen van de agens als geheel - in welk geval dit laatste begrip betekenisloos wordt". Naar hun mening moet afstand genomen worden van het idee van een absoluut verenigde en volledig homogene 'arbeidersklasse' in het orthodoxe betoog.

De discussies over het 'verdwijnen' of het 'achteruitgaan' van de arbeidersklasse gingen in de jaren 1990 opnieuw van start in het westerse debat over de klassenkwestie. In de sociale situatie van het 'late kapitalisme' werd de redenering dat de arbeidersklasse aan het afsterven was, onveranderd centraal gesteld. Zo schreven de Amerikanen Terry Nichols Clark en Seymour Martin Lipset in The Breakdown of Class Politics (2001): "Wat aan het 'sterven' is, zijn met name de oude industriële klassen: de oude sociaaleconomische indelingen, de oude institutionele lichamen die deze verdelingen vertegenwoordigden, en de oude vormen van onderscheid en identificatie die hen weerspiegelden. In deze processen verliest het theoretisch en analytisch gebouw van het marxisme veel van zijn basis". De Luxemburgse André Hoffman (De Lenke, voormalig lid KPL, nvdr) stelde in Farewell to the Socialist Model dat we in de huidige tijd "het subject opnieuw moeten zoeken", want "deze 'arbeidersklasse' bestaat niet meer. Het aantal loonarbeiders neemt toe, maar dat van de traditionele industriële arbeiders is dramatisch gedaald. De arbeidsomstandigheden, de leefstijlen en de behoeften van de 'werknemers' zijn gedifferentieerd en geïndividualiseerd." Hij roept op tot een heroverweging van de vraag "wie is de bevrijder van de samenleving?" Na het ineenstorten van de Sovjet-Unie en de ingrijpende veranderingen in Oost-Europa schreef David Marquand in 1993 het artikel After Socialism, waarin hij beweerde dat met de nederlaag en het verdwijnen van het traditionele socialistische project "de traditionele arbeidersklasse bijna helemaal verdwenen is" en "in de meest ontwikkelde samenlevingen van vandaag - de arbeidersklasse eerder een obstakel is geworden dan een bron. Als gevolg van verschillende doelstellingen in de praktijk is de overgrote meerderheid (van de arbeidersklasse) opgeslokt door en veranderd in een grote, bijna grenzeloze, middenklasse, terwijl de rest gereduceerd is tot een onderklasse van in feite niet meer volwaardige burgers." Sommige westerse politici en theoretici beweerden na de ineenstorting van de Sovjet-Unie dat Marx de arbeidersklasse weliswaar de rol van 'doodgraver' van de kapitalistische samenleving had toebedeeld, maar dat in werkelijkheid het socialisme eerder begraven was dan het kapitalisme, dat juist krachtig en levend bleef. Begraven met het socialisme was de arbeidersklasse morsdood en de 'doodgraver' was als eerste ter aarde besteld.

2. Het assimileren van de arbeidersklasse

Hoewel nauw met elkaar verbonden benadrukken de redenering dat de arbeidersklasse verdwenen is en de redenering dat de arbeidersklasse geassimileerd is, verschillende veranderende patronen en kenmerken van de arbeidersklasse. De eerste legt de nadruk op het verlies van de politieke functies en de sociale status van de arbeidersklasse als een politieke groep. De tweede benadrukt niet alleen het verlies van haar revolutionaire kracht om het kapitalisme te verwerpen en te bestrijden, maar ook haar geleidelijke identificatie met het sociale systeem en de instituties van het kapitalisme, terwijl tegelijkertijd haar levensstandaard verbetert, ze rechten en belangen verkrijgt en zo haar revolutionaire hartstocht en doel verdwijnen. Het gevolg is dat de arbeidersklasse geassimileerd en geïntegreerd is geraakt in de kapitalistische samenleving en dus veranderd is in een passieve en behoudende kracht, die gehoorzaamt aan de kapitalistische wet en de bestaande kapitalistische orde in stand houdt. Een dergelijke redenering houdt in dat met de ontwikkeling van het kapitalisme de tegenstellingen en het antagonisme tussen de twee grote klassen in de oude kapitalistische maatschappij 'hervormd', 'geïntegreerd' en geleidelijk aan 'geëlimineerd' zijn door de krachtige kapitalistische economie en cultuur.

De uitgebuite en onderdrukte arbeidersklasse is veranderd van een revolutionaire klasse die de kapitalistische maatschappij omver wil werpen, in een passieve en behoudende kracht die economisch geniet van de kapitalistische voorspoed en welstand in het leven, politiek de kapitalistische orde goedkeurt en handhaaft, en ideologisch volledig gedomineerd en gemanipuleerd wordt door de 'mainstream' ideologie en cultuur.

Een van de kenmerkende vertegenwoordigers van de redenering dat de arbeidersklasse is geassimileerd is Herbert Marcuse, een westers marxist in het midden en de tweede helft van de 20e eeuw, die een reeks werken heeft gepubliceerd over de assimilatie en integratie van de arbeidersklasse. Hij beweerde dat, zoals voorspeld door het marxisme, gedurende de kapitalistische crisis - als de klassentegenstellingen van de kapitalistische maatschappij zich verhevigen en de levensomstandigheden van de arbeidersklasse verslechteren - de arbeidersklasse zich zal organiseren in een revolutionaire klasse, de historische missie van de sociale transformatie zal vervullen en de 'doodgraver' van het kapitalisme zal worden. Maar met de verandering en ontwikkeling van het kapitalisme verminderden de sociale tegenstellingen en verbeterde tijdens de stabiele en voorspoedige periode van het kapitalisme de levensstandaard van de arbeidersklasse. In een dergelijke situatie zal de arbeidersklasse veranderen van een kracht die in het verleden het kapitalisme 'verwierp', in een groep die het kapitalistisch systeem 'goedkeurt', omdat haar directe belangen haar historische missie overstemmen en opzij schuiven. In One-Dimensional Man: Studies in the Ideology of Advanced Industrial Society (1964) werkte Marcuse de assimilatie en integratie van de verschillende tegenpolen en tegenstellingen in de ontwikkelde kapitalistische samenleving uit in zijn "integratie van tegenpolen". Vanwege de 'integratie van de tegenpolen' - de integratie van de bourgeoisie en het proletariaat, de twee antagonistische klassen - heeft politiek gezien "de kapitalistische ontwikkeling de structuur en de functie van deze twee klassen zodanig veranderd dat ze niet langer de uitvoerders van de historische transformatie blijken te zijn. Een overheersend belang in het behouden en verbeteren van de institutionele status-quo verenigt de vroegere antagonisten in de meest ontwikkelde gebieden van de hedendaagse maatschappij." Wat de leefomstandigheden betreft, heeft de ontwikkelde industriële samenleving de levensstijl van de leden van de antagonistische klassen gelijkgemaakt."Als de arbeider en zijn baas van hetzelfde televisieprogramma genieten en dezelfde vakantieoorden bezoeken, als de typiste even attractief is opgemaakt als de dochter van haar werkgever, als de zwarte een Cadillac bezit, als ze allemaal dezelfde krant lezen, dan duidt deze assimilatie niet op het verdwijnen van de klassen, maar op de mate waarin de behoeften en genoegens, die het in stand houden van de gevestigde orde dienen, gedeeld worden door de onderliggende bevolking." Hij stelde meer expliciet in An Essay on Liberation (1969) dat wat betreft haar objectieve positie in de productieverhoudingen en haar omvang "de arbeidersklasse nog steeds een historische bewerker van de revolutie" is, maar dat "ze door haar deelnemen aan de stabiliserende behoeften van het systeem een conservatieve, zelfs contrarevolutionaire kracht geworden is. Objectief, 'op zich', is arbeid nog steeds de potentieel revolutionaire klasse; subjectief, 'voor zich', is ze dat niet." In Counterrevolution and Revolt (1972) schreef hij: "Het overheersen van een niet-revolutionair - ja zelfs antirevolutionair - bewustzijn onder de meerderheid van de arbeidersklasse is opmerkelijk. Zeker, revolutionair bewustzijn laat zich altijd in revolutionaire situaties zien; het verschil is dat nu de gesteldheid van de arbeidersklasse in de samenleving als geheel zich verzet tegen de ontwikkeling van een dergelijk bewustzijn. De integratie van het grootste deel van de arbeidersklasse in de kapitalistische maatschappij is geen oppervlakkig fenomeen; het heeft zijn wortels in de basis van de politieke economie van het monopoliekapitalisme."

Ralf Dahrendorf, een Duitse theoreticus die een langetermijnstudie heeft gemaakt van klasse en klassenconflict, gaf een verklaring met behulp van de 'institutionalisering van het klassenconflict'. Waarom heeft de gewelddadige revolutie die Marx in de begintijd voor ogen stond, in de ontwikkelde kapitalistische maatschappij niet plaatsgevonden? Dat kwam doordat in de kapitalistische maatschappij een institutionele structuur was gevormd om het klassenconflict op te lossen. Het conflict tussen kapitaal en arbeid werd door deze institutionalisering gematigd en gelegaliseerd. De hevige klassenstrijd uit het verleden was een wettelijke strijd geworden tussen gelijkwaardige machten en het conflict tussen kapitaal en arbeid was veranderd van politieke en sociale conflicten in het vroege kapitalisme in onderhandelingen en consultaties over arbeidsuren, lonen en arbeidsomstandigheden. In een dergelijke sociale situatie van 'institutionalisering van het klassenconflict' konden, ook al bleef het klassenconflict bestaan, de conflicterende klassen op een vreedzame manier samenleven met de kapitalistische maatschappij. Daarnaast was de arbeidersklasse ook nog geïntegreerd in het kapitalistisch systeem en zijn instituties, waardoor haar revolutionaire aard was verdwenen. Dahrendorf wees erop dat de arbeidersklasse in de ontwikkelde kapitalistische maatschappij wezenlijk veranderd was, omdat ze niet langer bestond uit de ongeschoolde, arme en homogene groep uit de tijd van Marx. De arbeidersklasse was namelijk gelaagd geraakt met verschillen tussen geschoolde, halfgeschoolde en ongeschoolde arbeiders, en verschillen in lonen, levensomstandigheden, sociale status en prestige. Zij hadden verschillende belangen, die vaak conflicteerden en tegengesteld waren. Het werd erg moeilijk om de arbeidersklasse te vragen om zich te verenigen achter een gemeenschappelijk doel. Dahrendorfs 'institutionalisering van het klassenconflict' gaat er in feite vanuit dat de arbeidersklasse haar functie en haar missie met een helder politiek doel verloren heeft. De klassenstrijd om het kapitalistisch systeem omver te werpen, is geïntegreerd en geassimileerd in het kapitalistisch systeem, door datzelfde systeem gereguleerd en verworden tot een klassenconflict voor ieders eigenbelang. Volgens Dahrendorf is zelfs het begrip 'klasse' veranderd en is het nooit geweest zoals Marx het had gedefinieerd. Hij schreef in Class and Class Conflict in Industrial Society (1959): "De term 'klasse' betekent conflicterende groepen die ontstaan door de ongelijke verdeling van macht in verplicht gecoördineerde associaties."

Deze standpunten domineren nog steeds de interpretatie van veel westerse wetenschappers als het gaat om de veranderingen en de status van de arbeidersklasse in de ontwikkelde westerse landen. Met de veranderingen van het kapitalisme op het einde van de 20e eeuw werkten ze opnieuw de assimilatie en integratie van de arbeidersklasse uit in overeenstemming met de nieuwe omstandigheden van het kapitalisme. Clark en Lipset bijvoorbeeld schreven: "Politieke kwesties veranderen bij een grotere overvloed: als de rijkdom toeneemt, beschouwen mensen de basisvoorzieningen als vanzelfsprekend; ze houden zich steeds meer bezig met leefstijl en extraatjes. Jongere, beter opgeleide en welvarender personen in rijkere en minder hiërarchische landen raken het verst verwijderd van de traditionele klassenpolitiek." Anderen menen dat ook het 'gemeenschappelijk bestuur' dat zich in de 20e eeuw ontwikkelde in de kapitalistische maatschappij, het klassenconflict sterk heeft gematigd.

Kortom, volgens de redenering dat 'de arbeidersklasse geassimileerd is' hebben de rijkdom, de welstand en de 'beschaving' van de ontwikkelde kapitalistische maatschappij de revolutionaire en strijdbare aard van de arbeidersklasse uitgehold, haar beroofd van de subjectiviteit van de sociale transformatie, haar veranderd van strijdend buiten de instituties in gehoorzamend erbinnen en van een afwijzende macht van de kapitalistische samenleving in een accepterende, en tenslotte haar 'geïntegreerd' in de kapitalistische samenleving.

3. Het vervangen van de subjectiviteit van de arbeidersklasse

Een zeer cruciale vraag is verbonden met de redeneringen dat de arbeidersklasse verdwenen of geassimileerd is. Als de arbeidersklasse verdwenen is of geïntegreerd in het kapitalistisch systeem en zijn instituties, welke groep zou dan het subject moeten zijn om de sociale en historische transformatie te bevorderen? Welke sociale kracht of krachten hebben de plaats van de arbeidersklasse ingenomen, het oude krachtige en ontzagwekkende revolutionaire subject? Wetenschappers en linkse partijen in het Westen hebben allerlei gezichtspunten aangedragen.

De meeste beweren dat het subject dat de huidige sociale transformatie bevordert, pluralistisch is en dat Marx's gezichtspunt dat de arbeidersklasse het enige subject is van de socialistische revolutie, volledig onjuist en achterhaald is. Bijvoorbeeld Eva Díaz Tezanos, een linkse wetenschapper en lid van de Spaanse Socialistische Arbeiderspartij, de PSOE, schreef na de ineenstorting van de Sovjet-Unie en de ingrijpende verandering in Oost-Europa artikelen over de kwestie van het socialisme en zijn subject. Uitgaande van de ontwikkeling van het kapitalisme en de veranderingen van het socialisme en van de sociale klassenstructuur, vroeg zij zich in Socialism and Social Progress af: "Is het sociale subject van het socialisme in de 21e eeuw nog hetzelfde als de grote theoretici van de 19e eeuw voor ogen stond?" In haar visie is de traditionele en eenvoudige arbeidersklasse niet de grootste sociale groep geworden, zoals Marx voorspelde, en dus moet, als het gaat om het socialisme, het idee dat "er slechts één subject voor de revolutie is" verlaten worden. "Het bestuderen van de geschiedenis kan vandaag overtuigend bevestigen hoe onhoudbaar de theorie van slechts één revolutionair subject is, een theorie waar veel socialisten en communisten gedurende vele jaren van overtuigd waren." Vanwege de groeiende complexiteit van de samenleving "eist iedereen dat de ideologie niet moet blijven steken op het niveau van slechts het ene sociale subject als de kracht van het socialisme. Duidelijker nog, we moeten uitgaan van een verscheidenheid van subjecten." Het socialisme van de toekomst en zijn subject moeten begrepen worden vanuit een nieuw standpunt: "van de theorie van slechts één revolutionair subject naar de pluraliteit van het socialistisch subject." In het Westen menen veel linkse partijen (inclusief enkele communistische partijen) dat de arbeidersklasse niet langer het enige subject is van de sociale transformatie en verdedigen de theorie van de meervoudige subjecten, door te stellen dat alle progressieve krachten in gelijke mate de brede massa's van subjecten vormen voor de realisatie van de sociale transformatie. Zo meent de Franse Communistische Partij, de PCF, nu dat de 'centraliteit van de arbeidersbeweging' vervangen zou moeten worden door 'burgerlijke interventie' en dat een nieuw bondgenootschap, dat geneigd is tot verandering maar leiding ontbeert, als het subject zou moeten worden aangewezen. De Heropgerichte Communistische Partij van Italië, de PRC, neemt het standpunt in dat de theorie die de arbeidersklasse als het enige subject voor de sociale transformatie aanwijst, niet langer past bij de veranderingen van de hedendaagse samenleving en dat in plaats daarvan alle alternatieve krachten moeten worden verenigd. De Communistische Partij van Spanje, de PCE, meent dat het socialisme het resultaat is van de werkelijk revolutionaire acties uit de eigen beweging van de meerderheid in de samenleving, en dat dus het subject van de sociale transformatie bestaat uit de verschillende krachten van de sociale bevrijdingsbewegingen.

Sommigen menen dat na het verdwijnen van het subject van de traditionele arbeidersklasse de groepen die participeren in een verscheidenheid van nieuwe sociale bewegingen, de meervoudige subjecten van de sociale transformatie zijn geworden. Clark en anderen beweren: "Wat vervangt de klasse? Het klassieke links-rechtsonderscheid is veranderd. Men spreekt nog steeds over links en rechts, maar de definities ervan zijn anders. Er zijn nu twee vormen van links met een verschillende sociale basis. Traditioneel links is gebaseerd op de blauwe boorden en legt de nadruk op klassegerelateerde kwesties. In de westerse samenlevingen komt daarnaast een tweede soort links op (soms Nieuwe Politiek of Nieuw Links genoemd) dat in toenemende mate de nadruk legt op sociale, in plaats van traditioneel politieke kwesties. De hevigst omstreden thema's hebben voor hen niet langer te maken met het bezit van en de controle over de productiemiddelen. En de voorvechters van deze nieuwe thema's verdringen de oude." Deze nieuwe sociale bewegingen bestaan uit een verscheidenheid van sociale protesten, die zich, anders dan de traditionele arbeidersbeweging, langzaam hebben ontwikkeld in het Westen na de Tweede Wereldoorlog: de anti-oorlogs- en vredesbeweging, de beweging voor burgerrechten, de feministische beweging, de milieubeschermingsbeweging, etc. Deze bewegingen variëren in grootte en hebben verschillende belangen en eisen, en bestaan uit deelnemers met diverse en complexe achtergronden.

Met het verzwakken van de traditionele arbeidersbeweging in het Westen lijkt de opkomst van de nieuwe sociale bewegingen de hoofdstroom van de sociale protesten te worden. Sommigen menen daarom dat deze groepen mensen, die deelnemen aan allerlei protesten, de arbeidersklasse als subject van de sociale transformatie hebben vervangen. Zij stellen dat deze radicale sociale protesten hun leden niet op basis van klasse mobiliseren en dat dus het subject, de thema's en soorten van het protest niet meer beschreven of geanalyseerd kunnen worden met het traditionele klassenverhaal.

De arbeidersklasse wordt door de bourgeoisie uitgebuit en onderdrukt, hetgeen de voornaamste weerspiegeling van haar klassepositie is en tevens de belangrijke reden vormt voor haar revolte tegen het kapitalistisch systeem. Ze wordt daarmee het subject van de sociale transformatie. Een aantal westerse wetenschappers meent dat na het verdwijnen of vervangen van de traditionele arbeidersklasse de subjecten van de sociale transformatie niet meer vooral om economische redenen vechten tegen het kapitalistisch systeem, maar vanwege hun lijden als gevolg van de kapitalistische vervreemding, die zich verspreid heeft van het economisch terrein naar alle gebieden van het dagelijks leven. Zo'n verzet is typerend voor de 'postindustriële' of 'postmoderne' samenleving en daarmee hebben de vervreemde mensen de traditionele arbeidersklasse vervangen als het subject van de transformatie. Een dergelijk subject, vervreemd door het kapitalisme, is de 'onderklasse' van de ontwikkelde kapitalistische maatschappij, zoals die in het algemeen door modern links in het Westen wordt geïdentificeerd. Alfonso Guerra, een linkse Spaanse wetenschapper, schreef in Old and New Socialism: "Vergeleken met de traditionele pijlers zal het socialisme in de toekomst uitgebreidere en meer diverse sociale steun krijgen. Daarom zou er speciale aandacht geschonken moeten worden aan het versterken van de contacten met de deelnemende groepen, die zichzelf 'onderklasse' en 'nieuwe sociale bewegingen' noemen, en die niet behoren tot de arbeidersklasse." De PCF meent tegenwoordig dat in het moderne kapitalisme alle ongelijkheden verdiept zijn en dat allerlei wetten aangescherpt zijn, waardoor mensen als gevolg van het globaliseringsmechanisme in een ondraaglijk vervreemde afhankelijkheidspositie terechtkomen. Het 'neocommunisme' eist in plaats van het prioriteit geven aan het behartigen van de belangen van een bepaalde klasse, het implementeren van de zogenoemde 'burgerlijke interventie' en het realiseren van een nieuw "transformatiebondgenootschap van linkse krachten" door alle slachtoffers van het kapitalisme te verenigen. Op deze manier wordt de subjectiviteit van de arbeidersklasse overgenomen door verschillende soorten mensen, die vervreemd zijn en op allerlei manieren overheerst worden, en daarom protesteren tegen het kapitalistisch systeem en zijn instituties.

Zoals in het voorgaande aangetoond, is onder de kapitalistische productieverhoudingen als gevolg van de ingrijpende structuurveranderingen in de sociale status en de klasse de 'crisis van de subjectiviteit' van de arbeidersklasse alsmaar meer de dominante ideologie van de westerse samenleving geworden. Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie en de dramatische veranderingen in Oost-Europa op het einde van de 20e eeuw kwam de mondiale socialistische beweging in een ongekend diep dal terecht en sindsdien zijn er nog maar weinig mensen die spreken over de relatie tussen de arbeidersklasse en de socialistische beweging. Een aantal linkse theoretici neemt duidelijk afstand van 'de klasse', 'de arbeidersklasse' en 'de revolutie' die beschouwd worden als "achterhaalde concepten", en wil veel liever praten over de zogenoemde 'postmoderne radicale democratie', 'het overwinnen van de vervreemding', 'burgerbeweging', etc. "Sociale klasse, klassenstrijd, kapitalisme, kapitaalaccumulatie, meerwaarde, imperialisme, staten en andere realiteiten bestaan niet meer, ze zijn opgegaan in een simpele abstractie over mens, mensen en burgers", schreef Camilo Cahis in A Critique of the 'Global' Ideology Based on the Viewpoint of Class Struggle. Echter, de grootschalige uitbraak van de kapitalistische crisis, de intensivering van verschillende kapitalistische tegenstellingen en de klassenconflicten en -gevechten aan het begin van de 21e eeuw benadrukken het ernstige tekort aan theoretische voorbereiding door westers links, dat daardoor niet in staat is om in de praktijk enig effectief programma te presenteren. De grootste uitdaging en crisis, waarmee momenteel de socialistische beweging in het Westen wordt geconfronteerd, is "het ontbreken van het subject". Teneinde enige vooruitgang te boeken onder de nieuwe omstandigheden moet de westerse socialistische beweging als haar topprioriteit de subjectiviteit van de arbeidersklasse opnieuw opbouwen, en dat is een historische sleuteltaak op het keerpunt van de geschiedenis.

[In deel 2: Het opnieuw opbouwen van het subject van de arbeidersklasse(van de 'klasse op zich' naar de 'klasse voor zich') en van de socialistische beweging]

Bron: Marxist Studies in China 2013
Vertaling: Louis Wilms

Zie ook Deel 2: II. Het opnieuw opbouwen van het subject van de arbeidersklasse: van de 'klasse op zich' naar de 'klasse voor zich' en III. Het opnieuw opbouwen van de arbeidersklasse en de socialistische beweging