Te gast bij de 'Broeders'

Dit is de titel [1] van het recent op internet verschenen boek van Beh-Azin [2], een van de beroemdste namen in de Iraanse literaire en politieke wereld.

Schrijver van 16 romans en theaterstukken, vertaler van meesterwerken van Honoré de Balzac, Romain Rolland, Michail Sjolochov, William Shakespeare, Bertold Brecht en Wolfgang von Goethe, oprichter van de Iraanse vereniging van progressieve schrijvers en lid van het centraal comité van de Iraanse communistische Tudeh Partij. In 1983 werd Beh-Azin op 68-jarige leeftijd samen met andere leiders van de Tudeh Partij gearresteerd. In het boek 'Te gast bij de Broeders' schetst hij in een vloeiend, doch droevig verhaal hoe de politieke gevangenen in het huidige Iran behandeld worden, gebaseerd op zijn eigen ervaringen.

Zijn situatie in de gevangenis werd extra bemoeilijkt door het feit dat hij zijn linkerarm tijdens de Tweede Wereldoorlog had verloren en deze handicap voor hem een extra verzwarende factor was in hechtenis.

Vanaf dit nummer zal Manifest een verkorte versie van deze memoires publiceren.

1. De dam breekt hier

In de vroege ochtend van zondag 6 februari 1983 werd ik door het dringende geluid van de deurbel wakker geschud. Ik was toen 68 jaar oud en mijn vrouw was 64. Terwijl ik naar de voordeur liep, hoorde ik stappen van mannen die op het dak haastig posities innamen. Dit hadden we de afgelopen weken al verwacht: het uit de weg ruimen van alle tegengeluiden in Iran.

Ik open de voordeur en zie twee jonge gewapende Pasdars (soldaten van de revolutionaire garde) staan. Ze vertellen dat ze mijn arrestatiebevel hebben van de revolutionaire rechtbank. Een van hen loopt door naar de achterdeur en maakt deze open waarna nog twee gewapende Pasdars naar binnenglippen.

Ze beginnen onmiddellijk met het doorzoeken van mijn huis. Mijn huis is tevens mijn kantoor en is vol met boeken, kranten en mijn aantekeningen. Allemaal legaal. Ik heb niets te verbergen. Toch voel ik een stekende pijn in mijn hart en een rilling kruipt over mijn rug. Met hun toestemming ga ik op bed liggen en slik ik mijn hartpillen met een glas water die mijn vrouw mij heeft gebracht.

Het wordt een zonnige dag. Voordat ze mij naar de gevangenis brengen moet ik proberen goed te ontbijten denk ik bij mezelf. Ze waren grondig aan het zoeken. Ze bladerden door de boeken, kranten en fotoalbums en kregen voortdurend instructies via hun VHF's. Ze schenen op zoek te zijn naar geheime documenten en wapens.

"De uitgebreide aanval waar ik het over had", fluister ik tegen mijn vrouw. De hoop op legale en vrije politieke activiteiten schijnt een halfgelezen verhaal te gaan worden. De aanvallen op partijkantoren, het verbieden van partijkranten en boeken en het arresteren van partijleden, onder wie mijn zoon Kaweh die sinds twee maanden gearresteerd is, duiden allemaal op een uitgebreide aanval die het regime aan het voorbereiden was.

Ik was niet bang. Ik had geen problemen met de revolutie of met het revolutionaire regime. Daardoor had ik ook geen veiligheidsmaatregelen genomen.

Na vier uur stoppen ze met zoeken. Ze nemen mij mee naar hun auto samen met een grote zak vol notities en aantekeningen.

Om voorbereid te zijn op koude winterdagen, had ik me warm aangekleed. In de auto was het warm en werd ik duizelig.

We rijden naar Eshratabad [3]. Voordat we aankomen word ik geblinddoekt. Na het volgen van administratieve procedures brengen ze mij, nog steeds geblinddoekt, naar een grote ruimte en laten ze mij op een stoel zitten. Ik hoor verschillende geluiden door elkaar. Ik hoor geblinddoekte moeders die met hun droevige stem hun kinderen roepen, terwijl de kinderen er niets van begrijpen en hun spelletjes voortzetten.

De Pasdars komen terug en brengen mij weer naar de auto. Ik word misselijk en moet overgeven. We rijden nu naar Komiteh [4], voor mij is dit niet het eerste bezoek.

In de kleedkamer, zoals het hoort, kleden ze mij uit. In plaats van mijn eigen kleding krijg ik een set versleten gevangeniskleren en een blinddoek. Bedankt broeders. Van alles wat mij bekend en vreemd was, heb ik alleen mijn naam overgehouden: Mahmood.

Iemand pakt mijn hand - zoals men bij blinde mensen doet - en brengt mij naar de lange corridor van vleugel nummer 1. De persoon laat mij op een dunne donkere deken op de grond zitten. Door de smalle opening onder de blinddoek zie ik meerdere mensen die zoals ik op de grond zitten. Al gauw herken ik twee kameraden, Reza Shaltooki en Aboutorab Bagherzadeh [5]. Ik hoor Shaltooki fluisteren: Beh-Azin is er ook.

Net als de anderen krijg ik een stuk brood, een kommetje, een beker en een eetlepel, alles van plastic, en een zwarte afvalzak voor het bewaren van het brood dat één keer per dag uitgedeeld wordt. Het diner bestaat uit twee aardappelen en een gekookt ei dat ik vanwege mijn hartprobleem moet weigeren.

Hoewel ik de blinddoek nog om heb, merk ik dat het licht de hele nacht doorbrandt. Ondanks alles wat ik meegemaakt heb in mijn leven, heb ik nooit slaapproblemen gehad. Mijn eerste nacht in de islamitische gevangenis wordt onderbroken door het indringende stemgeluid via de luidsprekers die de gevangenen voor het ochtendgebed roept.

Een uur later krijgen we als ontbijt vier suikerklontjes, 20 gram kaas en een beker lauwe thee. Eet smakelijk!

Hierna begint het dagelijkse leven. Eindeloos heen en weer slepen van geblinddoekte mensen naar onbekende plaatsen.

Ze brengen mij naar cel nummer 5 van vleugel 6 op de derde verdieping. Een ruimte kleiner dan twee bij drie meter, met veel scheuren in de wanden en het plafond. Drie oude versleten legerdekens, een bestek, een stukje brood, vier appels waarvan een half opgegeten, een kleine handdoek en een gevangenisjasje hangend op een kippenpoot, die in een gat in de muur gestopt is, vormen het meubilair.

Ik heb het gevoel dat de cel tot gisterenavond door een andere gevangene bewoond was die niet meer leeft. Van deze gedachte krijg ik een kortstondige rilling. Met mijn instinctieve optimisme probeer ik de wanhoop te overmeesteren. Ik kan wel meegenomen worden door de overstroming, maar ik zal niet verdrinken denk ik bij mijzelf. Is dit de lichtzinnigheid van een struikgewas dat op het water drijft? We zullen het zien. In deze halfnaaktecel ben ik noch blij noch wanhopig... (wordt vervolgd).

Noten:


[1]De titel heeft Beh-Azin ontleend aan zijn eerder verschenen boek "Te gast bij de Heren" over zijn memoires tijdens zijn gevangenschap in het sjah-regime. Het woord "Heren" werd in die tijd gebruikt als equivalent met "SAVAK", de Iraanse veiligheidsdienst die een van de wreedste van de wereld was. Het woord "Broeders" heeft hetzelfde effect na de revolutie.
[2]Mahmood Etemadzadeh bekend als Beh-Azin, geboren in 1915, scheepsbouwkundig ingenieur, begon zijn literaire carrière in 1941. Hetzelfde jaar werd hij lid van de Tudeh Partij van Iran. Dankzij de inzet van Beh-Azin en andere intellectuelen die zich aansloten bij de Tudeh Partij, werd de periode tussen 1941 en de imperialistische coup van 1953 een van de meest bloeiende en vruchtbare periodes in de Iraanse literaire geschiedenis. Hij was zonder meer een van de grondleggers van het Iraanse sociaalrealisme. Na de coup van 1953 en tot de revolutie van 1978 kwam hij meerdere malen in de gevangenis terecht. Een aantal van zijn romans en vertalingen schreef hij in hechtenis. Na de revolutie werd hij in 1983 gearresteerd en zonder enig proces zeven jaar vastgezet. In 1990 kwam hij vrij en 16 jaar later overleed hij in 2006 door een hartstilstand. Hij was een van de weinige partijleiders die niet geëxecuteerd werd.
[3]Is een beruchte gevangenis voor politieke activisten, zowel voor als na de revolutie.
[4]Is een oude gevangenis die vooral berucht is vanwege de marteltechnieken die daar toegepast werden. Recentelijk omgebouwd tot een museum.
[5]Twee leden van het centraal comité van de partij. Beide kameraden brachten 25 jaar van hun leven in de gevangenis door tijdens het sjah-regime. Shaltooki kwam om in 1985 tijdens de gewelddadige martelingen in de gevangenis. Hij werd 59 jaar. Bagherzadeh werd in 1989 na zes jaar gevangenschap op zijn 58ste jaar geëxecuteerd.

Xenos, februari 2010