Misnoegen onder bondgenoten

In Venezuela is er geen alternatief voor de regering Chávez

Chávez brengt zijn stem uit tijdens de verkiezingen op 2 december 2007. (Foto Wikimedia Commons)

André Scheer

Op 23 november worden in Venezuela de nieuwe gouverneurs van de bondsstaten en de burgemeesters van de steden gekozen. Nadat de revolutionaire beweging bij de laatste verkiezingen op 31 oktober 2004 alle bondsstaten behalve Zulia en Nueva Esparta had kunnen winnen, evenals ongeveer 300 stadsbesturen en de meerderheid van de afgevaardigden in de lokale parlementen, rekent de oppositie deze keer op grotere kansen voor een verkiezingssucces.

Inderdaad zijn de omstandigheden momenteel anders dan vier jaar geleden. Toen bevond de oppositie zich in een diepe crisis na de indrukwekkende overwinning van Chávez bij het referendum waarin de bevolking hem voortijdig kon wegstemmen. Leden van de oppositie, die belangrijke regionale posten hadden bekleed, traden terug en stelden zich niet opnieuw kandidaat. Andere voormalige tegenstanders van de president, zoals Francisco Arias Cárdenas, liepen met hun partijen over naar het regeringskamp. De maatschappelijke missies op onderwijs- en gezondheidsgebied lieten resultaten zien en onder de bevolking was de herinnering aan de couppoging van april 2002 en de aardoliesabotage tijdens de jaarwisseling 2002/03 zeer levendig.

In 2008 is de situatie anders. Vorig jaar december moest de regering bij het referendum over de grondwetsherziening voor het eerst een stembusnederlaag accepteren. De euforie van de beginjaren heeft plaatsgemaakt voor een zakelijker houding waarin ook de gebreken en problemen van de revolutionaire regering niet meer genegeerd worden. Voor gevallen van corruptie, de inflatie, zo nu en dan tekorten in de supermarkten en duidelijke privileges voor functionarissen kunnen na bijna tien jaar Bolivariaanse Revolutie de vroegere regeringen niet meer verantwoordelijk gesteld worden. De door Chávez opgerichte Verenigde Socialistische Partij van Venezuela (PSUV) heeft niet de aantrekkingskracht laten zien waarop de commandant had gehoopt, terwijl interne machtsstrijd zelfs al tot afsplitsingen van de 'eenheidspartij' heeft geleid. Daardoor zagen de partijen die geen gehoor gegeven hadden aan de oproep van de president om zich aan te sluiten bij de PSUV, waaronder de Communistische Partij (PCV), zich in hun houding bevestigd.

Begin dit jaar had Chávez daarom opgeroepen tot de vorming van een nieuwe coalitie van revolutionaire partijen, een patriottische alliantie. Behalve de PSUV namen ook de PCV, de Partij Vaderland voor Allen (PPT) en andere linkse organisaties de uitnodiging aan en tijdens meerdere bijeenkomsten van de partijbesturen leek zich daadwerkelijk een nieuwe vorm van samenwerking af te tekenen. Dat veranderde echter toen leidende vertegenwoordigers van de PSUV steeds vaker wegbleven van de bijeenkomsten en zich in plaats daarvan concentreerden op het houden van partij-interne voorverkiezingen voor de gouverneurs en burgemeesters. Daarbij bleven mogelijke kandidaten van de alliantiepartijen vanaf het begin buiten beeld, de partners in het bondgenootschap moesten de door de PSUV voorgedragen kandidaten zonder enige restrictie ondersteunen.

In veel regio's hadden communisten, leden van de PPT en anderen er ook echt geen grote problemen mee om de kandidaten van de PSUV te ondersteunen. In andere bondsstaten kwam het echter niet tot overeenkomsten tussen de PSUV en de andere krachten, zodat hier de patriottische alliantie - die toch eigenlijk alle revolutionaire organisaties moest bundelen - met eigenkandidaten de concurrentie met de PSUV aangaat. In Trujillo bijvoorbeeld had Octavio Mejía, die actief is in het provinciebestuur en ter plaatse geworteld is in de beweging, de eerste plaats behaald bij de interne voorverkiezingen van de PSUV. Omdat hij echter niet de absolute meerderheid van de stemmen had gehaald lieten de centrale organen van de partij hun keuze vallen op nummer twee, de vroegere minister van Financiën Hugo Cabezas.

In enquêtes heeft Mejía momenteel echter een voorsprong van meer dan 9 procent op Cabezas, zodat het op 23 november misschien een lelijke verrassing voor de PSUV kan worden. Nog erger wordt de verrassing natuurlijk als rechts de lachende derde zou worden.

President Chávez heeft zijn bondgenoten vanwege hun houding scherp bekritiseerd. Dat de PCV, PPT en anderen vasthouden aan hun eigen kandidaten was volgens hem 'contrarevolutionair'. Deze partijen zou het alleen maar gaan om baantjes en deelname aan de macht, zo was zijn kritiek. Hoewel - behalve de meerderheid van eerlijke mensen die Chávez en het revolutionaire proces ondersteunen - ook de meeste carriëristen allang toegetreden zijn tot de PSUV om hun baantjes niet te verliezen.

Oscar Figuera, secretaris-generaal van de PCV, wees deze beschuldigingen direct van de hand en herinnerde Chávez eraan dat niemand van degenen die in het verleden de revolutie verraden hebben, lid was van de PCV. Met name noemde hij de vroegere minister van Binnenlandse Zaken, Luis Miquilena, en de burgemeester van Caracas, Alfredo Peña, die allebei net als Chávez leden waren van de toenmalige Beweging Vijfde Republiek (MVR). De communistische partij hoeft zich door niemand haar revolutionaire karakter te laten certificeren, benadrukte Figuera, ook niet door de president. De PCV kwalificeert de uitlatingen van de president als verkiezingskabaal: "Ik geloof dat het hem zelf pijn doet dat hij zoiets moet zeggen", aldus Figuera.

Ondanks dergelijk geruzie blijft Chávez onder de bevolking zeer populair. Enquêtes tonen aan dat tussen 60 en 70 procent van de bevolking de manier waarop hij de regering leidt met 'goed' tot 'zeer goed' beoordeelt. Ook op Latijns-Amerikaanse schaal behoren de Venezolaanse vrouwen en mannen tot diegenen die hun democratie het hoogste cijfer geven. En de actuele financiële crisis van de kapitalistische grootmachten levert de regering opnieuw argumenten voor haar beleid. Zo vroeg Chávez tijdens een conferentie van economen in Caracas: "Wat zou er gebeurd zijn als we toegestemd hadden in het imperialistische en koloniale project van een Amerikaanse vrijhandelszone"? Het door de VS nagestreefde ALCA-project was in 2005 vooral door de protesten van de bevolking in Latijns-Amerika en het verzet van de Venezolaanse en andere regeringen mislukt.

Intussen heeft zich het Bolivariaanse Alternatief voor de Amerika's (ALBA), dat door Cuba en Venezuela is opgericht als tegenpool van ALCA, tot een echt bondgenootschap ontwikkeld dat steeds meer invloed krijgt. Behalve de linkse regeringen van Bolivia, Nicaragua en Dominica heeft afgelopen week ook het parlement van het liberaal geregeerde Honduras de toetreding van het Midden-Amerikaanse land tot ALBA geratificeerd; en de conservatieven hebben in het zicht van duizenden demonstranten voor het parlementsgebouw niet eens tegen de toetreding durven stemmen. Andere linkse regeringen, zoals die van Ecuador, of Paraguay die pas enkele weken in functie is, bekijken de ontwikkeling nog maar nemen deel aan talrijke concrete integratieprojecten.

De reactionaire oppositie zelf schijnt er vooralsnog niet vanuit te gaan dat ze het revolutionaire proces middels verkiezingen kan stoppen. In september konden de veiligheidsdiensten een moordaanslag op de president verhinderen. In de loop van het onderzoek werd bekend dat achter de geplande aanslag blijkbaar een wijd vertakt netwerk zit dat niet alleen reikt tot in de ambassade van de VS, maar waarvan ook de eigenaar van de commerciële zender RCTV, Marcel Granier, deel uitmaakt. De zendmachtiging van RCTV was vorig jaar niet verlengd en dat leidde tot een internationale campagne tegen de vermeende schending van de vrijheid van meningsuiting door de regering Chávez. Hoewel RCTV tot op vandaag probleemloos te zien is via kabel en satelliet, brengen door de VS gefinancierde 'mensenrechtenorganisaties' de gebeurtenis - waardoor plaatsgemaakt werd voor de eerste publiekrechtelijke zender van Venezuela - steeds weer ter sprake als zogenaamde 'censuur'. Zoals uit een afgeluisterd telefoongesprek blijkt had Granier, als een van de organisatoren van de aanslag, blijkbaar de vroegere minister van Defensie, Raúl Isaías Baduel, als 'overgangspresident' op het oog. Baduel, die zich in 2002 nog aan de zijde van de constitutionele regering had geschaard, is eind vorig jaar overgelopen naar de kant van de oppositie omdat hij de socialistische koers van de regering niet meer wilde ondersteunen.

Dergelijke gebeurtenissen tonen overtuigend aan dat er nog altijd geen alternatief is voor de regering van Hugo Chávez, want het eventuele alternatief zou niet een nog linksere regering zijn, maar een reactionair regime van misschien wel fascistische signatuur dat alle verworvenheden van het revolutionaire proces kort en klein zou slaan. Ook daarom weifelen ook de Venezolaanse communisten niet in hun verdediging van de Bolivariaanse Revolutie, ook al hebben ze hier en daar meningsverschillen met de regering.

Bron: Unsere Zeit, krant van de DKP, nr. 42, 17-10-2008, vertaling: Louis Wilms.