Irak-contracten naar Bush' geldschieters

300.000 demonstranten tegen Bush en Blair in Londen

Op 20 november vezamelden honderdduizenden demonstranten zich in de Maletstreet aan het begin van de demonstratieve mars naar Trafalgar Square. Daar werd een nagemaakt beeld van Bush van zijn sokkel getrokken. Een niet mis te verstaan signaal. De protesten duurden tot 's avonds om ook mensen die moesten werken de gelegenheid te bieden deel te nemen. Trafalgar Square was bomvol. Het was één van de grootste doordeweekse demonstraties in de geschiedenis van Groot-Brittannië.  

Van redactie buitenland

Bedrijven die voor 8 miljard dollar contracten voor de wederopbouw van Irak gekregen hebben zijn belangrijke geldschieters geweest voor de campagne van president Bush, zo blijkt uit een onderzoeksrapport dat donderdag, 6-11, verscheen. Ook beschikken hun directeuren over belangrijke politieke en militaire connecties.

Het onderzoek naar meer dan zeventig Amerikaanse bedrijven en naar individuele contractanten heeft meer dan 500.000 dollar aan donaties ten bate van de presidentscampagne van 2000 aan het licht gebracht, wat meer is dan zij gezamenlijk, het afgelopen decennium, aan welke andere politicus dan ook gaven.

Het rapport werd uitgebracht door het Center for Public Integrity (CPI), een onderzoeksbureau in Washington dat rapporten samenstelt over de bijzondere belangen en de ethiek van de regering. De staf van het bureau bestaat onder meer uit journalisten en onderzoekers. Het CPI kwam tot de conclusie dat het meerendeel van de tien grootste contracten ging naar bedrijven die vroegere hooggeplaatste regeringsfunctionarissen in dienst hadden, of die geleid werden door directeuren die nauwe banden hadden met leden van het Congres of zelfs naar dié instanties die de contracten toekennen.

Belangrijke contracten met betrekking tot Irak en Afghanistan werden door de regering Bush toegekend zonder dat bedrijven daarvoor met elkaar konden wedijveren. Volgens de betreffende instanties zou concurrentie teveel tijd met zich meebrengen om snel tegemoet te kunnen komen aan de dringende noden in beide landen. "Geen enkele instantie hield toezicht op het toekennen van de contracten door de regering", aldus directeur Charles Lewis van het CPI. "Dit alleen al toont aan hoe vatbaar dit proces is voor verspilling, fraude en vriendjespolitiek."

J. Edward Fox, een medebestuurder van het Agency for International Development (USAID) was het oneens met Lewis' verklaring en met verschillende aspecten van het verslag. "Het is niet juist te veronderstellen dat er van bovenaf geen toezicht heeft plaatsgevonden over het proces", schreef hij aan het CPI. "Het controlerapport van de algemene controleur van USAID dat op last van USAID-directeur, Andrew S. Natsios, op 14 april verscheen, heeft aangetoond dat alle contracten voor Irak tot dan toe in overeenstemming waren met de federale regels.

Richard Boucher, de woordvoerder van Buitenlandse Zaken verdedigde het toekennen van de contracten: "De reden dat deze bedrijven de contracten kregen staat los van wie daar vroeger gewerkt heeft. De mensen in belangrijke posities hebben geen invloed op de besluitvorming. De concurrentievoorwaarden zijn zeer, zeer belangrijk voor ons", voegde hij eraan toe, "en we hebben deze in Irak toegepast."

Het grootste contract, ter hoogte van 2,3 miljard dollar, ging naar KBR, een dochteronderneming van Halliburton, voor de ondersteuning van het Amerikaanse leger en de wederopbouw van Irak's olie-industrie. Voordat hij ontslag nam om samen met Bush de verkiezingsstrijd in te gaan stond vice-president Dick Cheney aan het hoofd van Halliburton.

De hoofddirecteur van Halliburton, Dave Lesar, zei afgelopen woensdag zich beledigd te voelen door de kritiek op het werk van het bedrijf in Irak, maar hij was van mening dat deze kritiek minder te maken had met Halliburton dan met "externe politieke kwesties". "Ons bedrijf is op een unieke wijze in staat om de opdrachten uit te voeren en tijdens deze kritieke tijden in het Midden-Oosten zullen we onze wereldwijde middelen daarvoor blijven inzetten. We werken al meer dan vijftig jaar voor het leger en zijn niet van plan ons nu terug te trekken", zo verklaarde hij.

Op de tweede plaats stond Bechtel, met een contract ter waarde van 1 miljard dollar voor het herstel van Irak's openbare voorzieningen: de telecommunicatie, de spoorwegen, havens, scholen, medische voorzieningen, bruggen, wegen en vliegvelden. Op de internetsite van het bedrijf staat te lezen: "Net zoals de meeste bedrijven in de Verenigde Staten zijn wij betrokken bij het politieke proces. We hebben legitieme politieke belangen en standpunten inzake kwesties die bij het Congres liggen, en we maken die op vele manieren duidelijk, ook door middel van steun aan die gekozen vertegenwoordigers die onze standpunten onderschrijven. Als dank voor deze steun verwachten en krijgen we ook geen politieke voorkeursbehandeling of contracten van de regering."

Het onderzoek van het CPI naar de politieke donaties van de contractanten toonde het volgende aan:

Veel bedrijven met grote contracten hebben belangrijke politieke connecties.

De vroegere minister van Buitenlandse Zaken, George Shultz, maakt deel uit van de raad van bestuur van Bechtel, hoewel hij volgens de website van het bedrijf geen managementfunctie bekleedt.

Riley Bechtel, de bestuursvoorzitter en hoofddirecteur werd eerder dit jaar benoemd in de President's Export Council, die de president adviseert bij plannen om de Amerikaanse handel te versterken.

Jack Sheehan, de ondervoorzitter van Bechtel's petroleum- en chemiedivisie, was in dienst van de Defense Policy Board die het ministerie van Defensie op vele gebieden adviseert.

Ook andere contractpartners hadden connecties. Het CPI vermeldt o.a.:

De bevindingen van het CPI zijn deels gebaseerd op de Wet Openbaarheid Bestuur en op onderzoek in een federale databank van contractpartijen.

Bron: AP, 30-10-2003, vertaling Frans Willems.