Karl Marx - Bekend en onbekend - 24a



Of men nu voor of tegen Marx' ideeën pleit, in veel populair-wetenschappelijke literatuur wordt zijn naam wel een keer genoemd. Marx zelf lezen, gebeurt echter niet zoveel. De artikelen "Karl Marx, Bekend en onbekend" beogen een bredere kennis van zijn werk en van samenhangende ideeën van Engels, Lenin en anderen.

ENGELS' HISTORISCH MATERIALISME
EN
DE GETROKKEN RECHTE LOOP VAN HET GEWEER

- De soldaat was weer eens knapper geweest dan de officier; ... -

Friedrich Engels (1)


De titel is geen vergissing. Vaak wordt er gesproken over Marx' historisch materialisme - zijn dialectische maatschappijopvatting, waarin de sociaal-economische basis als bepalend wordt gezien voor de maatschappelijke ontwikkeling - en ook nog al eens tracht men verschillen tussen Marx en Engels op te voeren. (2) Bijvoorbeeld wordt Marx dan getoond als de visionaire ziener en de historische dialecticus, en Engels als de veel stelliger materialistische systeembouwer. Daarbij wordt dit "materialisme" dan vaak niet meer dialectisch begrepen. Aangetoonde wezenlijke verschillen treft men evenwel zelden aan en, lezend in de oorspronkelijke geschriften, lopen overeenkomsten heel wat meer in het oog.

Inhoudelijk gezien kan men zeker net zo goed over Engels' historisch materialisme spreken. Engels geeft Marx weliswaar de eer van de grote ontdekking van de (materialistische) toepassing van Hegels dialectiek op de maatschappij waaruit de historisch-materialistische analyse ontstaat, maar zelf werkt hij hier voortdurend aan, samen met Marx. En zijn eigen "De toestand van de arbeidersklasse in Engeland" van 1845 vormde een bepaald niet geringe aanzet tot het ontwikkelen van de historisch-materialistische zienswijze. Ook was dit boek een belangrijke bijdrage aan de concretisering van de kritiek op de linkse hegelianen, of liever aan de nog verder doorgevoerde kritiek van Marx en Engels op hen en op Feuerbach.

Het gaat hier om belangrijke fasen in de ontwikkeling van hun eigen denken, hun eigen theorieën sinds ca. 1845, of ruimer gesteld, 1843-1848. En misschien zijn veel ideeën van hen terug te voeren op voorgangers als Hobbes, Hegel, Feuerbach, Ricardo, Smith en anderen, maar veel meer dan hun socialistische tijdgenoten volgen Marx en Engels een consequente, systematische denkwijze, op basis van dit rijke erfgoed. Als men Engels verwijt een sluitend systeem te formuleren, is het uiterst dubieus dat bij Marx te ontkennen. Dat laatste zou ook eerder een ontkenning van een systematische wetenschappelijke én omvattende benadering zijn. Die omvattendheid is bij Marx echter zeker in "Das Kapital" goed naspeurbaar, juist als het gaat om de verwerking van Hegels dialectiek hierin. (3)

Kortom, óók Engels' historisch materialisme. Neem bijvoorbeeld Engels' beschouwingen over het geweld in de geschiedenis, zoals neergelegd in zijn bekendste omvangrijke polemiek, de "Anti-Dühring". (4) Hij wijst hier onder meer op het feit dat de ontwikkeling van de geweldsmiddelen zoals leger en vloot afhankelijk zijn van de materiële, daarin begrepen de economische omstandigheden.(5) En nog meer, zelfs de ideële ontwikkeling met betrekking tot geweld, zoals het uitvinden van nieuwe strategieën, tactieken of organisatievormen, zijn in sterke mate materieel bepaald.

Natuurlijk vindt de mens met al zijn geestelijke vermogens zijn hulpmiddelen en denkwijzen uit. Maar niet zonder meer. De menselijke vrijheid en creativiteit is vaak een tot keuzes en denkwijzen opgezweepte of aangemoedigde activiteit. De mens moét denken, en die dwang is vaak tot minstens evenveel in staat, als de vrije creatieve denkwijze of valt nog eerder in vruchtbare aarde, omdat meer mensen het belang ervan beter begrijpen. Die dwang is zeker aanwezig als het gaat om de geschiedenis van de oorlogsvoering.

In dat licht kan Engels, die nauwkeurig de feiten met betrekking tot de krijgsgeschiedenis heeft onderzocht, schrijven: "Niet de vrije scheppingen van het verstand" van geniale veldheren hebben hier revolutionerend gewerkt, maar de uitvinding van betere wapens en de veranderingen in het soldatenmateriaal; de invloed van geniale veldheren beperkt zich in het beste geval tot het aanpassen van de strijdwijze aan de nieuwe wapens en strijders." (6)

Noten

  1. K. Marx, F. Engels, Werke (MEW), deel 20, F. Engels, Materialien zum "Anti-Dühring", Taktik der Infanterie aus den materiellen Ursachen abgeleitet, 1700-1870, p. 603. Dit materiaal bij de Anti-Dühring staat ook in de Nederlandse vertaling van F. Engels, Anti-Dühring, De heer Eugen Dührings omwenteling van de wetenschap, uitgeverij Progres, Moskou 1978. Dit citaat op p. 437.
  2. Twee willekeurige voorbeelden uit vele. Zie J. van Santen, De marxistische accumulatietheorie, uitg. Stenfert Kroese, Leiden 1968, p. 21. Hier wordt Engels genoemd als een van de leiders van het "officiële marxisme" die Marx' "zogenaamde materialisme" hebben 'gesanctioneerd'. Zie ook een artikel van G. Huck, Zum Verhältnis von Theorie und Praxis hei Hess, Lassalle, Lange und Dietzgen, in: J.Reulecke (Hrsg.), Arbeiterbewegung an Rhein und Ruhr, Beitrage zur Geschichte der Arbeiterbewegung in Rheinland-Westfalen, Wuppertal 1974, pp. 43-44. G.Huck wijst hier op de theoretische relatie tussen het werk van Dietzgen en Lenin. Daarbij brengt hij tussen het werk van Marx en Engels een theoretische scheiding aan, door Engels' werk in de wereldbeschouwelijke lijn van Feuerbach, Dietzgen en Lenin te plaatsen, in tegenstelling tot Marx' geschiedsfilosofie. Voor deze interpretaties zijn er meer bronnen, die teruggaan tot discussies in de IIe Internationale en de geschiedenis erna. Mogelijk nog eens een onderwerp voor nadere studie in deze reeks artikelen over Marx e.a.
  3. Lenin schrijft later dat Marx' Das Kapital niet te begrijpen is zonder Hegels Wissenschaft der Logik te kennen. Zie W.I.Lenin, Werke, Bd. 38, Berlin 1973, Philosophische Hefte, p. 170. Zie ook pp. 168 en 316.
  4. In MEW, deel 20, pp. 147-171; Ned. vert. Anti-Dühring, pp. 185-216. Het vervangen deel dat later bekend wordt onder de titel Tactiek van de infanterie uit materiële oorzaken afgeleid, 1700-1870, betreft in de Anti-Dühring pp. 195-199.
  5. MEW, deel 20, pp. 154-155 e.v.; Ned. vert. p. 195 e.v.
  6. MEW, deel 20, p. 155; Ned. vert. p. 195.